Krantenbezorgers op slippers

Het beeld van de eerste ontmoeting met mijn mentor jongen Abide* uit Eritrea zal ik nooit vergeten. Hij stond daar op het station in ‘s Hertogenbosch naast een grote reiskoffer en een paar AH-tassen, samen met zijn landgenoot. Als ik naast hem sta, geeft Abide me zijn telefoon om met zijn voogd te praten. De vrouw aan de andere kant van de lijn wil weten of de jongens veilig en goed zijn aangekomen en of er iemand is die op hun wacht.

Alles is goed, zeg ik.

Ik neem ze mee naar hun nieuwe woning, een zogeheten KWE. Dat staat voor ‘kleine wooneenheid’. Mijn collega Wil, van de stichting die migrantenjongeren begeleidt, is er al. Met de komst van deze twee Eritrese jongens en nog twee andere die later zouden komen, begint onze mentormissie. En hun nieuwe leven.

Op Abide moeten we goed letten, zo werd ons toen gezegd. Hij heeft zijn zieke moeder met twee broertjes en twee zusjes in Eritrea moeten achterlaten. Abide is bezorgd, en mogelijk depressief. Of misschien zelfs suïcidaal. Hij ziet de toekomst zwart in.

Handen en voeten

In zijn ogen herken ik de emoties. Hij is onrustig van binnen, is heel voorzichtig en heeft geen vertrouwen in mensen. Hij stelt weinig vragen. Terwijl de andere drie jongens vanalles willen weten en de nadruk leggen op emotioneel zware tijden die ze door moeten brengen zonder familie, stelt Abide weinig vragen.

Het is moeilijk via een tolk te praten. Het is nog moeilijker te praten met iemand die je niet kent en die je niet kan vertrouwen. Ik probeer het non-verbaal. Met handen en voeten. Met een glimlach. Met een pen en papier en tekeningen. Ik kan zo goed tekenen dat ik zelf de figuren die ik getekend heb niet herken. We lachen. Ik leg mijn hand op zijn schouder en kijk in zijn ogen. Hij knikt. Contact is gemaakt.

De rest van de afgelopen vijftien maanden zie ik als de beelden in een caleidoscoop.

Angst voor vrije tijd

Ik snap zijn angst voor de vrije tijd, de tijd waarin hij niets te doen heeft. Dan zit hij te denken. Over zijn moeder, over zijn reis. Over het broertje dat overweegt aan hetzelfde avontuur als hij te beginnen en via Sahara naar Libië te vertrekken. Daar moet hij niet aan denken. Hij kijkt naar beneden, naar zijn tenen in de leren slippers.

‘Moeilijk, meneer. Heel moeilijk. Ja.’

Daarom wil hij werken. Naast de school wil hij ook werken. Anders heeft ‘ie te veel tijd. En vrije tijd is gevaarlijk. Vrije tijd brengt brengt slechte gedachten naar boven.

Ik snap het, maar waar kan ik in deze zo goed georganiseerde samenleving en in een zo hoog ontwikkeld land werk vinden voor een Eritreeër die slechts een paar woorden Nederlands spreekt? Voor een jongen die onze normen (nog) niet echt snapt. Die met pantoffels of op plastic sandalen naar de winkel komt, terwijl de temperatuur buiten net boven de nul is. Die misschien wel weet wat een zebra is, maar van een zebrapad nog nooit heeft gehoord.

Muren van aarde

Later, toen hij zich wat beter in Nederlands kon uiten, wilde ik wat meer van hem over zijn leven in Eritrea horen. Ik vroeg naar waar hij woonde, hoe zijn dorp er uit zag. Ik wilde bij zijn huis beginnen. Of hij dat kon vergelijken met de Nederlandse huizen.

‘Nee, meneer. Dan kan niet’, zei hij me, met een glimlach.

Ik wilde het proberen en begon met de vraag: wat voor dak hadden de huizen in je dorp?

-Van gras, zei Abide

-De muren?

-Van aarde!

-En de ramen?

-Hmmm…geen glas in ramen!

-Hoeveel kamers in huis? Een, twee, drie…en een keuken?

-Een kamer, zei Abide droog.

In zijn ogen las ik iets, een vraag:

-Snap je nu beter hoe groot de kloof is tussen onze werelden?

Krantenbezorger

Op het moment dat we dit gesprek voerden, werkte Abide als krantenbezorger. In het dorp waar hij woonde, hadden ze een tekort aan krantenbezorgers en ik zag dat als een de kans voor Abide. Alleen…

– Spreek ‘ie Nederlands, vroeg de baas van de krantenbezorgers, toen ik hem belde.

– Nee, niet echt, zei ik. Maar hij leert het op school. En hij is een snelle en goede leerling. Zo probeerde ik mijn mentorkind ‘te verkopen’.

-Vertel me dan hoe ik hem kan uitleggen wat ‘ie moet doen en ik zal hem aannemen, liet de baas weten.

Voordoen, samendoen

Voordoen, samen doen, zelf doen = vaardigheid leren!

Die leus stond geplakt op de muur van ons kantoor. Dus, voordoen! De volgende ochtend om half vijf stond ik samen met Abide voor de deur van het plaatselijke kantoor voor de krantenbezorgers. Vijf dagen lang hebben we samen de kranten bezorgd. De vijfde dag had hij me niet meer nodig, maar ik wilde er zijn om te voorkomen dat hij zou schrikken van de hoeveelheid kranten op zaterdag. En dat was nodig!

Je moet weten, vertelde ik later aan mijn vrienden, dat hij vooraf nauwelijks wist wat een krant was en zeker niet dat de kranten in Nederland direct op adres worden bezorgd. Op een adres? Ja, dat ook nog: huizen in zijn dorp hebben geen adres.

Abide wilde graag werken en hij werd een van de beste krantenbezorgers. In zes maanden tijd is hij maar één keer voor drie dagen ziek thuis gebleven. Hij had griep. Voor de rest ging Abide iedere avond, behalve op zaterdag, om half acht naar bed om de volgende dag fit te zijn voor kranten en school.

Moeder

Tot zeven uur kranten bezorgen, dan thuis douchen, eten en om 07.40 uur naar de les. Iedere ochtend, zes maanden lang. Zelfs in juli en augustus, toen hij nog een baantje erbij nam, bleef hij iedere ochtend kranten bezorgen.

In juli bleef hij ook een keer thuis. Toen had hij vernomen dat zijn moeder in Eritrea was gestorven.

X  X  X

Na een jaar op de Internationale Schakel Klas van de Willem 1 College in ‘s Hertogenbosch is Abide begonnen aan de opleiding voor transport en logistiek bij een ROC in omgeving. Inmiddels is hij 18. Drie dagen zit hij op school, twee dagen loopt hij stage. Drie avonden per week werkt Abide als hulpjongen bij twee restaurants in Den Bosch.

Onlangs werd ik uitgenodigd om bij hem te komen eten. Om te vieren dat hij door gaat naar het tweede opleidingsjaar. Een traditioneel Eritrees gerecht stond op tafel: injera, de luchtige pannenkoeken die je in combinatie met een pittige rode saus en gebraden kippen- of rundvlees eet. Lekker.

* Abide is een gefingeerde naam.

Gepubliceerd op 12-04-2018 in de RFG Magazine (https://rfgmagazine.nl/krantenbezorger-op-slippers-of-een-eritreer-op-weg-naar-integratie/)

 

Kleine Mo

Na het eten met vrienden in Den Bosch fietsen mijn vrouw en ik terug naar huis. Op de weg naast het fietspad kruipt een nieuwe zwarte Audi. De zijruit gaat langzaam open. Het hoofd van een jonge man met Arabisch gezicht roept iets naar mij maar ik versta hem niet. Ik stap van mijn fiets af. De Audi stopt ook en ik hoor de man nu wel.

-Meneer, hebt u ooit in O. gewerkt?

Zijn gezicht komt mij ineens bekend voor maar ik weet nog steeds niet wie hij is.

Ik zeg “ja” en een lange man in achter in de twintig komt uit de auto glimlachend naar me toe. Voor dat ik zijn uitgestoken hand schud beginnen de herinneringspuzzels in mijn hoofd zich te sorteren en ik herken hem. Voor mij staat Mohammad, de jongste zoon van een emigrantengezien uit Afghanistan. Mohammad was nog geen 18 toen hij mijn leerling werd in een school die aangesloten was aan een justitionele jeugdinrichting in het dorpje O. Kleine Mo, zoals hij bij zijn medeleerlingen en bij de docenten genoemd werd, onderscheidde zich van zijn medeleerlingen door zijn lange lichaam en door zijn hoge IQ. Een paar weken voor dat zijn straf door de behandelingscommissie opnieuw bekeken zou worden, kreeg Mo een vrij weekend om naar huis te gaan. Het ging goed op school en binnen de groep deed hij het ook aardig. Zijn behandelaar zou een goed rapport over hem uitbrengen waardoor zijn straf niet te lang zou worden verlengd. Er was zelfs een kans dat hij met een “proefverlof” van een half jaar naar huis ging. Mohammad wist het. Toch keerde hij na zijn weekendverlof niet terug naar de inrichting. Zijn naam kwam “op telex” te staan. Gevlucht, dus. Ik had hem sinds toen niet meer gezien.

Nu staat een tien jaar oudere Mo voor me. Hij is wat langer en breder maar zijn vriendelijke, bijna kinderlijke glimlach verraadt hem. Ik vraag hoe het met hem gaat en meteen voeg ik er aan toe dat hij niet hoeft te vertellen wat voor werk hij doet. Maar Kleine Mo verrast mij.

-Ik wil juist dat tegen u zeggen want ik ben van het “slechte pad” af. Ik heb een baan als verkoopmanager bij een autosalon in S. en het gaat goed met me, zegt Mohammad.

Ik ben blij dat te horen en ik omhels hem. Ik vraag waarom hij het per se aan mij wilde vertellen.

-Omdat u in ons geloofde!

Ik houd zijn hand in de mijne en kijk hem in de ogen. Hij glimlacht naar me en straalt vertrouwen uit. Ineens herinner ik me onze klasgesprekken en discussies tijdens de pauze in de schooltuin. Zijn geklaag over racisme en discriminatie die ik niet wilde accepteren.

-Je mag het feit dat je anders bent niet als excuus gebruiken voor je eigen falen. Neem je afkomst in je voordeel en pluk de vruchten uit de tuinen van beide huizen. Met de vlucht in criminaliteit vecht je niet tegen de discriminatie. Integendeel, je speelt daarmee de racisten in de kaart.

Had ik toen echt geloofd dat Mohammad uit de getto zou kunnen kruipen waar de maatschappij, zo subtiel en genadeloos, hem en de andere “licht getinte” jongens duwde? Waarom zou hij dat getto verlaten waarin hij zich zo vertrouwd voelde? Waar hij zich niet hoefde te schamen voor de lange overjassen van zijn gesluierde moeder en haar zusters? Waar geen ABN te horen was maar het Nederlands met Arabische keelklanken die ritselen als de bange veldvogels in de vlucht voor de maaiers.

De zwarte Audi ging weg en verdween langzaam uit zicht. Ik bleef nog even met Kleine Mo in mijn gedachten. Het leek alsof Mohammad na tien jaar van zijn weekendverlof terugkeerde om het geloof in de “licht getinte jongens” aan mij terug te geven.

 

Mali Mo

Snježana i ja se biciklima vraćamo s večere kod prijatelja u Den Boschu. Cestom pored biciklističke staze, uporedo s nama, klizi novi, crni audi. Prednje staklo suvozača polako se spušta i iz auta proviruje glava mladića. Marokanac? U svakom slučaju malo obojeni mladić nešto govori ali vjetar u mojim već ionako otvrdlim ušima priječi mi da ga razumijem. Zaustavljam se i silazim s bicikla. Staje i automobil.

-Gospodine, jeste li ikada radili u O, pita me mladić čije mi lice postaje poznato ali još ne znam ko je taj mladi čovjek koji se smiješi izlazeći iz automobila.

Dok prihvatam pruženu ruku, kockice sjećanja se polako slažu i ja znam de se predamnom nalazi Mohammed, najmladji sin iz porodice afganistanskog doseljenika iz Z. Nije još bio napunio 18 godina kada je bio moj djak. Medju štićenicima u zatvoru za maloljetnike u mjestu O, Mali Mo, kako su ga zvali i drugovi i nastavnici u školi koja je pripadala zatvoru, izdvajao se visinom i inteligencijom. Prije isteka dvogodišnjeg probnog kaznenog perioda Mohammed je dobio slobodan vikend poslije kojeg se nije vratio u zavod. Njegovo ime potom je stavljeno na teleks što je značilo da je Mohammed u bjekstvu. Od tada ga, više, nisam vidio.

Sada preda mnom stoji deset godina stariji Mohammed ali je široki osmjeh koji otkriva pravilne, bijele zube ostao isti. Kaže da je sretan što me vidi jer je uvijek želio da mi kaže da je na pravom putu. Mohammed sada radi kao menadžer prodaje u Peugeotovom predstavništvu u S. Pitam ga zašto je baš meni želio to da kaže, a on kaže zato što se vjerovali u nas.

Gledam Mohammeda i prisjećam se naših razgovora u razredu i za vrijeme pauza izmedju nastavnih časova, pred školskom zgradom. Znam da sam mu govorio da porijeklo nije ni nedostatak ni opravdanje za skretanje s pravog puta. Prije bi svoje afgansko porijeklo mogao da iskoristi kao uporednu prednost nekoga ko poznaje dvije kulture. Dok ga gledam pitam se da li sam tada stvarno vjerovao da će se Mali Mo izvući iz geta u koje ovo društvo suptilno i nemilosrdno gura Mohammeda i ostale malo obojene dječake? Iz geta u koje se, potom, sami, dobrovoljno, zatvaraju jer se u tom prostoru osjećaju sigurni i zaštićeni, jer se tamo ne stide zbog dugačkih mantila svojih u marame umotanih majki i tetaka? U geta u kojima se i ne govori drugačiji holandski do onaj grleni, njihovih očeva, iz kojeg pršte arapski vokali kao uplašene ševe pred koscima?

Crni audi se polako udaljavao i ubrzo nestao iz vidokruga, a ja  pomislih kako se Mali Mo, nakon deset godina, vratio s onog dopusta za vikend da mi vrati vjeru u malo obojenu djecu.